Lezing "Bent u gered?"

Bent u gered?
Spreker: Ds. Maarten Ezinga
Plaats: Bommelerwaard
Thema: Bent u gered?
Datum: 28 augustus 2012
Tekst: Romeinen 10 : 1 - 13
Beluisteren Lezing >>
Download Lezing in PDF formaat >>
Wilt u reageren op de lezing dan kunt u mailen naar: [email protected]
We gaan met elkaar lezen uit Psalm 32. Samen met Psalm 38 en met Psalm 51 is een Psalm die David geschreven heeft naar aanleiding van de zonde met Bathséba; zijn strijd, zijn lijden. We lezen met elkaar Psalm 32:
Schriftlezing: Psalm 32
1 Een onderwijzing van David. Welzalig is hij van wie de overtreding vergeven, van wie de zonde bedekt is.
2 Welzalig de mens wie de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is.
3 Toen ik zweeg, teerden mijn beenderen weg, onder mijn jammerklachten, de hele dag.
4 Want dag en nacht drukte Uw hand zwaar op mij, mijn levensvocht veranderde in een zomerse droogte.
Sela
5 Mijn zonde maakte ik U bekend, mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zei: Ik zal mijn overtredingen belijden voor de HEERE.
En Ú vergaf mijn ongerechtigheid, mijn zonde.
Sela
6 Daarom zal iedere heilige tot U bidden ten tijde dat U Zich laat vinden. Voorzeker, een overstroming van machtige wateren
zal hem niet bereiken.
7 U bent mijn schuilplaats, U beschermt mij voor benauwdheid, U omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding.
Sela
8 Ik onderwijs u en leer u de weg die u moet gaan; ik geef raad, mijn oog is op u.
9 Wees niet als een paard, als een muildier, dat geen verstand heeft. Zijn bek houdt men in toom met bit en toom;
dan kan hij u niet te na komen.
10 De goddeloze heeft veel smarten, maar wie op de HEERE vertrouwt, hem zal de goedertierenheid omringen.
11 Verblijd u in de HEERE en verheug u, rechtvaardigen, zing vrolijk, alle oprechten van hart!
We hebben ons de een na laatste keer bezig gehouden met de vraag: wat gebeurt er nu op het moment dat een kind van God tot de zonde komt? En vanuit de Schrift hebben wij toen geleerd dat onze positie als kinderen van God onaantastbaar, onveranderlijk is. Maar dat de zonden onze relatie met de Heere kunnen verstoren. Denk er aan. Ik wil dat vanavond heel in het bijzonder noemen, ook naast de inleiding. We moeten er aan denken dat wij onze positie in Christus onderscheiden van onze relatie met de Heere Jezus Christus. U hebt een positie in Christus voor God; maar wij hebben ook een relatie met de Heere. Beide zijn belangrijk om te onderscheiden. Nogmaals: iemand die onder het overtuigende werk van de Heilige Geest ontdekt is aan zijn zonden en verloren staat, en daarmee aan de onmogelijkheid zichzelf te rechtvaardigen voor een driemaal heilig God; en die vervolgens door het geloof zijn vertrouwen stelt op de Heere Jezus Christus alleen, tot de vergeving van zonden en het eeuwige leven..,…: iemand ontvangt op dat moment vergeving van alle zonden; inderdaad: van alle zonden, uit verleden, uit heden en uit de toekomst. Omdat hij of zij door de Heilige Geest in Christus is gedoopt, wordt het heilige en volmaakte en rechtvaardige leven van Christus ons toegerekend. Waardoor Paulus kan zeggen dat er geen veroordeling is voor hen die in Christus Jezus zijn. Wij leven uit algehele vrijspraak; algehele vergeving. Maar let goed op: ik zeg dat over onze positie in Christus! Er is niets meer dat mijn positie in Christus kan ondermijnen, aan het wankelen kan brengen…..; het is een genadewerk van God, het soevereine genadewerk van God in mijn leven; Hij heeft mij tot Zijn Zoon, tot Zijn dochter gemaakt. En dat werk, we zeggen dat in de kerk: “Hij laat niet varen de werken Zijner handen!” En Hij zorgt er voor, op basis van dat genadewerk in ons leven, dat we behouden aankomen in het Hemels Vaderland. Maar goed: let u op, wij spreken hier over onze positie. Belangrijk om dat te onderscheiden: onze positie als kinderen van God is onaantastbaar en onveranderlijk. Dat wat de positie betreft.
De zonde die wij in het dagelijks leven doen, hebben daarentegen wel degelijk invloed op onze relatie met de Heere; niet op onze positie, niet op het feit dat je een kind van God bent. Maar onze dagelijkse zonden hebben wel degelijk invloed in de relatie die wij hebben met de Heere. Er komt namelijk een wolk van schuld tussen ons en de Heere, wardoor wij in geestelijke duisternis terecht komen, in plaats van leven in het Licht van Gods aanschijn. De relatie met de Heere heeft wel degelijk ernstig te lijden onder dagelijkse zonden. Met dat gevolg en we zien dat gebeuren, en we herkennen dat ook in ons eigen leven: met dat gevolg dat het gebed en het Bijbellezen langzaam wordt bemoeilijkt; langzaam maar zeker verdwijnt de vrede van de Heere uit ons hart, en komt er onrust en onvrede. Je raakt je blijdschap over de verlossing kwijt; het wordt allemaal wat afstandelijker. En je wordt lusteloos en krachteloos in het werk van de Heere. Het kan zelfs lichamelijke gevolgen hebben. We noemen dat dan: psychosomatische lijden; werkelijk lichamelijk lijden: lees Psalm 31, lees Psalm 38, lees Psalm 51; en dan zie je dat daarin een heel aantal psychosomatische lichamelijke aandoeningen worden beschreven, als gevolg van het feit dat David en heel jaar lang zijn zonden niet heeft willen belijden. We hebben onze laatste studie beëindigd met de bemoedigende woorden dat er een uitweg is van onder deze wolk van schuld. De relatie met de Heere kan hersteld worden. Onze positie hoeft niet hersteld te worden; onze positie is onwankelbaar, onaantastbaar. Dat is iets waar niemand bij komt: je bent in Christus. Dus niet je positie hoeft hersteld te worden, maar er is wel iets anders wat hersteld moet worden: je relatie met de Heere moet hersteld worden. Want die is in het slop terecht gekomen. Misschien dat door die onbeleden zonden het venster op de Heere is dicht gevallen, en je het zicht op Hem ben je kwijt geraakt; het is nog lauw in je geestelijk leven. Dus de relatie met de Heere kan hersteld worden, we mogen opnieuw in het licht van Gods aanschijn gaan leven. De wolk die het zicht op de Heere belemmert, en die wolk kan door de wind van de Geest gedreven worden. En wat is nu Gods methode, de weg die Hij ons hier in wijst, is de schuld of de zondebelijdenis. En David zegt daar over in Psalm 32, we hebben het zojuist gelezen: “Mijn zonden maakte ik U bekend! Mijn ongerechtigheid bedekte ik niet! Ik zei: ‘ik zal mijn overtredingen belijden voor de Heere. En…’” jubelt hij: “…..u vergaaft de schuld van mijn zonden!” Na een jaar zich halsstarrig te hebben verzet tegen het overtuigend werk van de Heilige Geest….; een jaar lang niet hebben willen buigen voor Gods tuchtiging, komt hij langzaam maar zeker onder de corrigerende hand van de Heere: tot schuldbelijdenis. U weet dat hij daartoe kwam, omdat het kindje wat uit overspel geboren is, kwam te overlijden. Dat was Gods methode, de tuchtiging van de Heere om hem te ontdekken an zijn zonde. Ik kom daar straks nog op terug. En omdat het niet denkbeeldig is dat wij snel over zo’n tekst hen lezen, plaatst David daar, geïnspireerd door de Heilige Geest van God, aan het einde van deze erkenning, nog een woordje; en hij zet daar het Hebreeuwse woordje: Sela. En dat betekent zoveel als: ‘laat dat op je inwerken! Lees daar nou niet te snel overheen, maar pauzeer even; neem even de tijd: heb je begrepen wat ik hier heb gezegd?’ Het is een woordje dat oproept om na te denken, om te mediteren, om geestelijk te overwegen wat hier staat, en wat dat voor implicaties heeft, wat dat betekent in jouw en mijn geestelijk leven. In Psalm 38 zegt David, Psalm 38:19: “Want ik belijd mijn ongerechtigheid; ik ben bekommerd…,” zegt hij: “….bekommerd vanwege mijn zonden!” Bekommerd, dat betekent zoveel als beangst! Hij zat in de rats. Er was een zekere benauwdheid in zijn geestelijk leven; er was een bepaalde geestelijke benauwdheid: “Ik ben bekommerd vanwege mijn zonden!” Herken je daar iets van? Ik weet dat ik uit genade door het geloof, door Gods soevereine genadevolle ingrijpen in mijn leven, Zijn kind ben geworden; alles van Hem, niets van mij! Ik geloof dat ik op een dag behouden aankom, omdat de Heere God mij wedergeboren heeft doen worden, en mij al mijn zonden vergeven heeft. En toch, toch ervaar ik in mijn dagelijks leven die benauwdheid, die moeite, dat het weer gebeurt; dat je er weer aan toegeeft; dat het weer over je lippen is gekomen; dat je je niet beheersen kon. In Psalm 51:3 t/m 6, zegt David: “Wees mij genadig o God, naar Uw goedertierenheid. Delg mijn overtredingen uit, naar Uw grote barmhartigheid. Was mij geheel van mijn ongerechtigheid. Reinig mij van mijn zonden; ik ken mijn overtredingen. Mijn zonden staan bestendig voor mij. Tegen U, U alleen heb ik gezondigd, gedaan wat kwaad is in Uw ogen, opdat Gij rechtvaardig blijkt in Uw uitspraken en zuiver in Uw gerichten!” Psalm 32, Psalm 38, Psalm 51, die uitermate belangrijke Psalmen in het leven van een kind van God. En David, na een jaar lang niet hebben willen toegeven dat hij gezondigd had…..; in feite allerlei lichamelijke psychosomatische ziekten vertoont, neergebogen is in zijn geestelijk leven, down en ontmoedigd; en hij wijst ons de weg naar de schuldbelijdenis. En dan jubelt hij: “Welzalig, gelukkig!” De bevrijding die uit deze Psalmen spreekt, nadat hij zijn zonden heeft beleden, spreekt boekdelen! Dus nogmaals, in deze Psalmen beschrijft David de gevolgen van onbeleden zonden, maar ook de bevrijdende vreugde en zegen van de schuldbelijdenis. En het gaat er om dat wij tot erkenning komen van zonde en van schuld, zodat de Heere ons kan vergeven. Dus ik ben niet het helemaal eens met degene die jou aantekeningen heeft beoordeeld; ik ben het daar niet mee eens. De Heere ziet ons in Christus positioneel; maar daarna is er ook een werk van de Heilige Geest Die op onze heiliging uit is. En de Heilige Geest wijst dingen aan in ons leven, dingen die niet in orde zijn; die wij op onze beurt moeten belijden; daar mogen we vergeving over ontvangen, de bevrijdende vreugde van de vergeving. En wij mogen zo groeien in nederigheid. Laten we wel zijn, broeders en zusters, het hele Woord van God is daartoe gegeven. U kent waarschijnlijk andere teksten uit 2 Timotheüs 3:16 en 17. Paulus schrijft daar: “Elk Schriftwoord is van God ingegeven; het is nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid. Opdat de mens Gods….;” die dus verbeterd en opgevoed en gecorrigeerd moet worden….: “….opdat de mens Gods volmaakt zal zijn tot alle goed werk volkomen toegerust!” Dus het onderwijs van Gods Woord dient er voor, om ons leven te heiligen. Kijk, positioneel ben je heilig; positioneel ben je gerechtvaardigd; positioneel ben je volmaakt. Waarom? Omdat je in Christus bent,. En de Heere God je in Christus ziet. En omdat die volmaaktheid en die heiligheid en rechtvaardigheid je wordt toegerekend; dat is je positie. Maar de praktijk van ons leven komt dikwijls niet overeen met onze positie. En daar komt het Woord van God en de Heilige Geest, en Hij gaat die heiligheid en die groei tot volwassenheid, tot Christus’ gelijkvormigheid, in ons leven uitwerken. En dat doet Hij onder andere door te wijzen op dingen in ons leven, door de Heilig Geest. Door de Heilige Geest worden wij bepaald bij dingen in ons leven die niet in orde zijn. Goed, ik kom daar zo nog op terug. De Bijbel zegt in Spreuken 28:13: “Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn. Wie ze belijdt en nalaat die vindt ontferming!” M.a.w.: wij moeten onze zonden niet vergoelijken, en geen verontschuldigingen daarvoor zoeken, en niet daar overheen leven; geen verzachtende omstandigheden voor aandragen. Maar daarentegen zegt Salomo: volle verantwoordelijkheid nemen: ‘wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn, maar wie ze belijdt en nalaat…!’ Nu, de mijns inziens duidelijkste en krachtigste tekst over belijden en de vergeving van zonden, vinden we in 1 Johannes 1. Misschien dat u dat gedeelte met mij kunt opzoeken, 1 Johannes 1 : 6. Daar is de apostel van de liefde aan het woord. En dan zegt hij het volgende:
Schriftlezing: 1 Johannes 1 : 6 t/m 9:
“Indien wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem (de Heere) hebben, en in de duisternis wandelen, dan liegen wij en doen de waarheid niet. Maar indien wij in het Licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben we gemeenschap met elkander. En het bloed van Jezus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonden. Indien wij zeggen dat wij geen zonden hebben, misleiden wij onszelf, en de waarheid is in ons niet. Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven, en ons te reinigen van alle ongerechtigheid!”
Het gaat in dit Bijbelgedeelte in Johannes om de gemeenschap met de Heere en met de gemeenschap der heiligen; de ontmoeting met de heiligen, de relatie met de broeders en zusters, en de relatie met de Heere zegt: “Als wij in het Licht wandelen,” m.a.w.: in gemeenschap met de Heere leven, zolang wij leven naar Zijn Woord, dat al onze onbewuste, en al onze onbekende zonden door de Heere vergeven worden. Is het u opgevallen dat dat er staat? Leest u nog maar even mee. Dus, je leeft in gemeenschap met de Heere, je leeft in het Licht; je leeft in het Licht van Zijn Woord, je leeft in het Licht van Zijn Aanschijn….; dat is die Hogepriesterlijke zegen, elke zondag wordt die uitgesproken: “De Heere zegene u en Hij behoede u, de Heere doe Zijn aangezicht over u lichten!” Je leeft in het Licht van Gods Aanschijn, je leeft in het Licht van Zijn Woord; je wandelt in het licht. Daar gaat het om. En een ieder die in het Licht wandelt, doet nog steeds zonde. Vaak onbekende zonden; zonden waar we ons niet van bewust zijn. En daarvoor heeft de Heere een bijzondere voorziening, namelijk een constante stroom van het Bloed van de Heere Jezus. En leest u nou vers 7: “Indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar!” En wat gebeurt er dan? En het bloed van Jezus Zijn Zoon reinigt van alle zonden! Dus je leeft in het licht, je hebt gemeenschap met God, je hebt gemeenschap met elkaar, je bent een geestelijke christen…; er zijn onbekende zonden in je leven, onbewuste zonden in je leven. En wat zegt de Heere dan: “Het Bloed van Jezus, Zijn Zoon, reinigt van alle zonden!” Het staat er in de tegenwoordige tijd; dat is heel belangrijk, de tegenwoordige tijd. Dus, heeft vergeven, zal vergeven en: vergeeft; tegenwoordige tijd. “Het bloed van Jezus reinigt van alle zonden!” Dat is in de tegenwoordige tijd; dat is nu, tegenwoordige tijd. Want als je geborgen bent in Christus dan is het nu, tegenwoordige tijd. En wat doet de Heere met uw zonden? U wandelt in het licht, u leeft in de waarheid van Gods Woord; u heeft een levende relatie met Christus, uit genade door het geloof. Ja, het was net ook al tegenwoordige tijd, het is nu weer tegenwoordige tijd en straks ook tegenwoordige tijd. Het is iedere keer tegenwoordige tijd. Dus dat betekent dat er in de tegenwoordige tijd, en dat betekent dus dat er continue, onafgebroken, er vergeving is over datgene waar we ons niet van bewust zijn, en waar we geen kennis van hebben. Er is een constante vergeving van alle zonden! Voor wie? Voor diegenen die wandelen in het licht, voor degenen die leven in het licht van Gods Aanschijn en in het licht van Gods Woord. Er is een voortdurende, aanhoudende, onafgebroken doorgaande reiniging van alle zonden. Dat is geweldig. Was dat niet zo, broeders en zusters, dames en heren: was dat niet zo dat dan zouden wij nooit geen gemeenschap kunnen hebben met de Heere. Maar het bloed van de Heere Jezus, tot op de dag van vandaag, stroomt reinigend. Vandaag, tegenwoordige tijd, nu, vanavond….; dat is ook weer tegenwoordige tijd voor u: reiniging. Kortom, onbewuste zonden kunnen onze relatie met de Heere niet verstoren! Wat een geweldige geestelijke voorziening. Ziet u dat dat er staat? Broeders en zusters, hoor mij niet alleen aan; ik wil graag dat u het leest dat het daar staat! Als u het alleen maar als preek beluistert, zonder dat u daar door het Woord aan ontdekt wordt, dan heb je kans dat je het straks weer kwijt bent. Ik wil graag dat u leest wat daar staat en gelooft wat daar staat, zodat u ook hebt wat daar staat! Hè? In dit geval! Maar wij hebben nog steeds een zondige natuur zegt Johannes. Hij zegt: “Indien wij zeggen dat wij geen zonden hebben dan misleiden we onszelf, de waarheid is in ons niet!” Maar vers 7: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om onze zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. Indien wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot en leugenaar, en Zijn Woord is ons niet!” Broeders en zusters, wij hebben tot in onze ademtocht een zondige natuur; tot aan onze laatste ademtocht zijn we behept met de zonde. Romeinen 7 wordt geschreven door een man Gods, Paulus. En hij schrijft het volgende, ik wil het u voorlezen; Romeinen 7. Het gaat niet over Paulus voor zijn bekering. Romeinen 7 gaat over Paulus na zijn bekering. Romeinen 7 gaat over Paulus die door de Heilige Geest is wedergeboren. En dan zegt hij dit in Romeinen 7:
Schriftlezing: Romeinen 7 : 23:
“Maar in mijn leden zie ik een andere wet, die tegen de wet van mijn verstand strijd voert, en mij tot gevangenen maakt van de wet van de zonde, die in mijn leden is!” (En dan zegt hij over zichzelf): “Ik ellendig mens!” (Dit is Paulus; Paulus die heilszekerheid heeft; Paulus die leeuw van het evangelie; Paulus die de wereld van zijn tijd in opschudding heeft gebracht met de prediking van het evangelie, Christus en Die gekruisigd, en opgestaan uit de doden. En dan zegt hij): “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood?” En dan zegt hij: “Gode zij dank door Jezus Christus!”
En dan gaat hij in Romeinen 8 schrijven over hoe er levensheiliging mogelijk is. Romeinen 8. Het gaat me er nu om, om aan te tonen dat Paulus als wedergeboren gelovige man van God, over zichzelf spreekt als: "Ik ellendig mens!" Hij ziet in zichzelf de wet van de zonde en van de dood werkzaam. Maar hij mag ook weten, en daar heeft hij het dan over in Romeinen 8, dat de wetmatigheid van de zonde en van de dood, overwonnen kan worden door de wet van de Geest en van het leven. En dat betekent levensheiliging. Dat betekent dat je stap voor stap een zonde mag overwinnen in je leven, en mag groeien in de gezindheid van Christus. Maar goed, tot onze laatste ademtocht zijn we geneigd tot het kwaad. Daarom dat Johannes hier ook zegt: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid!” Wanneer wij gezondigd hebben, wijst de Heere ons de weg van de schuldbelijdenis; dat is de enige mogelijkheid om onder die wolk vandaan te komen die het zicht op de Heere belemmert en onze relatie met de Heere verduisterd: de bevrijding van het terneer drukken van de zondeschuld; dus de belijdenis van zonden. En wat is dat nu precies? Nou, om te beginnen wil ik zeggen dat het niet zoiets is als zeggen: ‘sorry, het spijt me!’ Iemand die ‘sorry’ zegt, of: ‘het spijt me’, blijft feitelijk aan de buitenkant steken. Veelal spijt het mensen dan dat het naar buiten gekomen is; dat het bekend geworden is. Het spijt hen dikwijls vanwege de consequenties. Weet u, koning Saul is iemand die zei: “Het spijt me David!” om het vervolgens weer te doen. “Sorry, David!”, en vervolgens maakt hij weer jacht op zijn schoonzoon. Dat is typisch het berouw van Saul. Als het niet naar buiten gekomen was, als het geen nare consequenties had gehad, dan was hij er waarschijnlijk gewoon mee doorgegaan. ‘Sorry’, of ‘het spijt me’ wordt gezegd over datgene wat naar buiten gekomen is, terwijl er misschien nog karrenvrachten onbeleden zonden onder de oppervlakte liggen. Dat komen we ook in het pastoraat tegen. Dan heb je soms een man die tegenover je zit, en hij is betrapt op een zonde; en hij erkent het: “Sorry, dat had niet mogen gebeuren!” Hij erkent die ene zonde, terwijl er feitelijk nog een karrenvracht van allerlei verschillende zonden er nog onder liggen. Maar daar zwijgt hij over, want die zijn niet naar buiten gekomen. Dat is de zondenbelijdenis van Saul. Je belijdt een stukje, want dat is naar buiten gekomen: “Sorry, het had niet mogen gebeuren!” Maar het is in feite geen belijdenis van zonden, zoals dat door de Heere is bedoeld. Onderzoek je eigen leven daar eens op. Herkennen we dat in ons eigen leven? We zijn er allemaal toe geneigd. We worden betrapt op en zonde, en het komt naar buiten, en na verloop van tijd willen we dat toegeven, en zeggen: “Inderdaad, dat was niet goed!” Terwijl er feitelijk veel meer daarvoor niet goed is gegaan. Maar daar zwijgen we over; dat belijden we niet. ‘Het spijt me’, ‘sorry’, het hoort allemaal in die categorie. Je zonden belijden betekent dat je de zonde, zonde noemt, en bij naam noemt, en er vervolgens verantwoordelijkheid voor draagt. Johannes gebruikt hier het Griekse woord: homologeo, dat betekent: ‘hetzelfde zeggen!’ M.a.w.: dat wij hetzelfde over de zonde gaan zeggen als wat de Heere God daarover zegt. Dat we het met de Heere eens zijn over het gruwelijke karakter van de zonde. Wat de Heere zegt over de zonde, daar moeten we het mee eens zijn, dat moeten we erkennen, dat moeten we belijden. We moeten het ook zeggen: “Het is zonde!” We moeten gewoon zonde, zonde noemen. En het is hel belangrijk om het dan ook vervolgens bij name te noemen. Het was niet een leugentje om bestwil; het was gewoon een leugen. Dat ‘bestwil’ moet het allemaal weer verzoeten, zeg maar; dat moet je allemaal een beetje maskeren. En zo zijn wij zo gehaaid in het camoufleren in het lelijke karakter van de zonde. En de Heere zegt: “Doe dat nou niet!” Want dat doet de Heere ook niet! Zeg dat het zonde is; noem het bij name. Er zijn er velen die, op het moment dat je zegt, dat betekent dus dat je een leugenaar bent; het betekent dus dat je een hoerenloper bent; dat betekent dus dat je pornoverslaafd bent…. En dat zijn zulke confronterende opmerkingen, terwijl uiteindelijk iemand zo ver moet komen dat hij de zonde: zonde noemt in zijn leven; dat we zeggen wat het is. En daarmee dus geconfronteerd worden met de ernst en het gruwelijke karakter daarvan! Nu lijkt het op het eerste gezicht niet zo’n probleem, nogmaals. Maar in de praktijk van het pastorale gesprek blijkt steeds opnieuw dat er een enorme drempel is voor mensen om zonde, zonde te noemen; om te zeggen: “Ja, ik heb gezondigd!” ‘Ik heb gezondigd’ krijgen veel mensen moeilijk over hun lippen. En het is zo belangrijk om dat wel te doen. De eerste natuurlijke impulsreactie is dat mensen zichzelf verontschuldigen. Dan hoor je opmerkingen als: ‘ja, maar ik had slecht geslapen; ik kan het ook niet helpen’; of: ‘ik voelde me niet goed, er was net iets naars gebeurd, en toen, toen gebeurd eer dit, of toen deed ik dat!’; ‘ik kon het even niet aan; ik heb op dit moment zoveel problemen!’ Of de Bijbelse, klassieke verontschuldiging is die van Adam die Eva de schuld geeft: “Ja, Heere God, die vrouw die U aan mijn zijde heeft geplaatst!” En Eva op haar beurt: “Ja, maar de slang!” Zo nemen geen van allen eigenlijk verantwoordelijkheid voor hetgeen zij gedaan hebben; ze schuiven het allemaal af. ‘Het komt door mijn opvoeding; ik heb zo’n ellendige jeugd gehad!’ Er zijn legio uitvluchten: “Ja, weet u dan niet hoe moeilijk ik het heb?” Broeders en zusters, er is nooit geen goede reden om te zondigen, of om de zonde geen zonde te noemen, of om de zonde te bagatelliseren. Doe datgene wat de Heere zegt en noem de zonde concreet bij name; geef niemand anders de schuld en neem verantwoordelijkheid voor je daden en woorden, en erken Gods mening daarover. Dat is de letterlijke betekenis van het woord: belijden, homo (zelfde) nogeio (spreken), hetzelfde speken, hetzelfde zeggen over datgene wat mis is gegaan als wat de Heere God daarover zegt. U begrijpt ook dat het hier niet om kadavergehoorzaamheid gaat, waarbij het uiterlijk er om gaat dat we het uiterlijk nazeggen. Dat gebeurt nogal eens in evangelische kringen, en ik ben er werkelijk allergisch voor geworden. Dan is er weliswaar de erkenning dat het fout is gegaan; en dan worden ook de goede woorden, de goede formules gebruikt: “Ja, dat was zonde; dat is niet goed. Wil je het me vergeven?” “Ja, ik vergeef het je!” Vergeven, hoor; en we hebben het er niet meer over; vergeven hoor. En dan wordt er zeer oppervlakkig eigenlijk omgegaan met wat de Heere hier zegt. En dan is het slechts een cosmetisch gebeuren, om maar zo snel mogelijk, zeg maar: er vanaf te zijn! ‘Het was fout! Wil je vergeven?’ Die ander voelt zich absoluut verplicht als en ander dat zegt, dus: ‘oké, ik vergeef je!’ En is het dat dan? Is dat dan vergeving? Natuurlijk niet. Datgene wat de Heere over de zonde zegt, komt voort wat Hij over de zonde voelt. Let u goed op: datgene wat de Heere over de zonde zegt, logeio, en wij moeten homologeio, hetzelfde zeggen als dat de Heere God zegt….; datgene wat de Heere God zegt over de zonde zegt, komt voort over wat Hij over de zonde voelt! Zijn woorden komen overeen met Zijn innerlijke beleving, met Zijn innerlijke norm van heiligheid. In Efeze 4:30 lezen we: “En bedroeft de Heilige Geest Gods niet, door Wien gij verzegeld zijt tot de dag der verlossing!” Let u goed op, dat is even belangrijk. Dat zegt hij tegen kinderen van God. Hij zegt het over de mens Gods. Hij zegt: “Jullie zijn verzegeld tegen de dag der verlossing!” ‘Je komt behouden aan op die dag; je bent door de Heilige Geest verzegeld; je naam staat geschreven in het boek des leven!’ En dan zegt hij: “Bedroeft de Heilige Geest Gods niet door Wien gij verzegeld zijt tegen de dag der verlossing!” Dus degenen die verlost zijn en aankomen op die grote dag, de Jongste Dag wanneer Jezus komt: wij kunnen de Heilige Geest bedroeven; en elkaar bedroeven. Dat is wat hier staat. En je kan zelf bedroefd worden mocht God je dat geven. Bedroeven, dat duidt ook op kwetsen; diep krenken. Weet u, als wij over onze zonden moeten gaan zeggen wat de Heere God daarover zegt, dan moeten wij ook, let goed op: over de zonde gaan voelen wat de Heere God daarover voelt. En als Hij daarover bedroefd over is, dan betekent dat, dat Zijn gekwetsheid en bedroefd zijn daarover ook in ons leven terugkomt. Jakobus zegt het zo. Jakobus, u weet: dat is de halfbroer van de Heere Jezus. Jakobus, een zoon van Maria en Jozef. De Heere Jezus, naar de mens alleen, een kind van Maria. Hij is een halfbroer; de broeder des Heeren. En de broeder des Heeren zegt: “Nader tot God, en Hij zal tot u naderen!” Wat heeft dat tot gevolg? “Reinig uw handen, zondaars!” Ja, hoe dichter je bij de Heere God komt, hoe meer je aan je onreinheid wordt ontdekt. Ik heb de ervaring: hoe langer ik op de Weg ben, hoe langer ik Christus ik navolg, hoe meer ik ontdekt wordt aan de zonde en wat fout is in mijn leven. Ik ellendig mens! En ook steeds de grote vreugde, de grote, onverklaarbare, ongedachte vreugde over de vergeving van zonden; iedere keer opnieuw: “Nader tot God, en Hij zal tot u naderen. Reinig uw handen, zondaars en zuiver uw harten, gij die innerlijk verdeeld zijt!” Nou, dat zijn we precies: innerlijk verdeeld. En dan zegt hij: “Besef je ellende. Treur en ween. Je gelach moet veranderd worden in treurigheid; je vreugde in neerslachtigheid. Verneder u voor de Heere, Hij zal u verhogen!” Weet u waarom Jakobus dit zo sterk zegt? Dat komt omdat hij als halfbroer van de Heere Jezus gezien heeft, hoe de zonde het leven van de Heere Jezus bedroefde! Ik denk, de Heere Jezus heeft pas op dertigjarige leeftijd Zijn openbare bediening opgenomen. En dat betekent dat Hij jarenlang in de timmermanswerkplaats van Jozef en in het gezin heeft meegedaan. En dat betekent broeders en zusters, dat Zijn broers en Zijn moeder hebben gezien hoe Hij reageerde op zonde. En dat is precies wat Jakobus hier zegt. Het bedroefde de Heere. Ons hart is bedroefd over onze zonden. En daarom dat wij aan de Heere moeten vragen om ons ook bedroefd te maken over onze zonden. Want velen herkennen dat niet. Ja, wij moeten de Heere vragen om een verbroken hart ene en verbrijzelde geest. “De offeranden Gods zijn een verbroken hart; en verbroken en en verbrijzeld hart veracht Hij niet!” (Psalm 51) En dat is nou wat tijdens opwekking en geestelijk reveil ziet gebeuren. Dan zie je dat kinderen van God door de aanwezigheid en de krachtige werking van de Heilige Geest, de aanwezigheid van de Heere, zo ontdekt worden aan de zonden in hun leven; kinderen van God, kinderen van het licht worden zo ontdekt dat er een totale verbrokenheid is; en een hartverscheurend huilen over datgene wat misgaat in je leven. Dat hebben wij zo nodig! Dat hebben wij zo nodig. Weet u, ik verbaas me er soms over…..; ik verbaas me en ik lijd er over van wat ik in mijn eigen leven zie, maar wat ik ook in de gemeente zie, als er op zondag de genadeverkondiging is; de zonde wordt beleden, ja, en dan mag je de genade verkondigen, hè! “God is getrouw en rechtvaardig om onze zonden te vergeven, en ons te reinigen van alle ongerechtigheid! Genade zij u en vrede van God onze Vader n van de Heere Jezus Christus!" En als je dan de zonde hebt beleden, nadat je op de Sinaï overtuigd bent van je zonden, en dan op Golgotha die vrijspraak, die reiniging, dat de gemeente het aanhoort, en dat er niets gebeurt! Het is een bijna dode traditie. Maar het moet gebeuren. Let u goed op: we moeten dit niet afschaffen. Maar je zou God als dienaar van het evangelie toch bidden en smeken dat op dat moment er een complete verbrokenheid is, en dat mensen, werkelijk ontdekt aan hun zonden, vervolgens gegrepen door de vreugde van de vergeving. Dat het mag plaats vinden tijdens de samenkomsten van de gelovigen. Het is onder evangelicalen zo vanzelfsprekend, hè. Een verbroken hart. Dat heeft dus niet zozeer te maken met tranen en met ‘ach’ en ‘wee’. Ook gaat het er niet om dat wij lange tijd over onze zonden huilen. Dat kan allemaal aan de buitenkant zo echt overkomen, terwijl het hart onbewogen blijft. Dat heeft eigenlijk niets met Psalm 51:19 te maken; David heeft het hier over een verbroken hart. Dat betekent geen krokodillentranen in eerste instantie, maar een verbroken hart, een verbrijzeld hart. En van daaruit kunnen er ook tranen komen. Maar het begint met dat verbroken hart. Als ik een geliefde gekwetst heb dan doet mij dat zeer. De Heere ervaart pijn als Zijn kinderen zondigen. Als wij de Heere echt lief hebben dan zullen wij ook bedroefd zijn over de zonden; een droefheid naar God. En dat zal tot uiting komen in de belijdenis van zonde.
Ik ga afsluiten. Met dat gevoel, broeders en zusters, dat wij ons van de zonde afkeren, omdat wij de zonde gaan haten. Salomo zegt: “Wie zijn overtreding bedekt zal niet voorspoedig zijn, maar wie ze belijdt en nalaat vindt ontferming!” En ook dat nalaten, dat breken met de ongerechtigheid, hoort bij de belijdenis van zonde. Wanneer ik immers een verbroken hart heb, wanneer je eigenlijk kapot bent onder de zonde die je gedaan hebt, onder het overtuigende werk van de Heilige Geest, dan zeg je: “Dat wil ik niet meer doen! Dat wil ik niet meer doen. Ik wil breken met die ongerechtigheid!” Zonde belijden is, ik noem het weer: hetzelfde zeggen als de Heere God. Noem de zonde: zonde! Neem verantwoordelijkheid voor wat je gedaan hebt; denk en voel hetzelfde over de zonde als de Heere. Laat het je bedroefd maken; breek met de zonde; laat het na, en bidt de Heere om overwinning. “Indien wij onze zonden belijden!” Dat kan in een fractie van een seconde gebeuren, uit een verbroken en een verbrijzeld hart, of in een lang en uitvoerige schuldbelijdenis: “De Heere is getrouw en rechtvaardig om onze zonden te vergeven, en ons te reinigen van alle ongerechtigheid!” Alle ongerechtigheid. En dan komt het er op aan of wij de Heere geloven of niet. Er staat: alle zonden, alle ongerechtigheid, alle overtredingen! Alle! En dat mogen we geloven. En dan mogen we ook de zegen van de vergeving ontvangen. David zegt: “O, hoe gelukkig, welzalig de man wiens zonden vergeven zijn, en wiens overtredingen vergeven zijn, en wiens zonde bedekt is!” Ik wil afsluiten met Davids schuldbelijdenis, 2 Samuel 12. Misschien dat u het kunt opzoeken, 2 Samuel 12. De Heere heeft de profeet Nathan op David afgestuurd met een indringende boodschap. Nathan wist dat David niet wilde luisteren. Hij gebruikt een aangrijpende illustratie om het tot hem door te laten dringen. Het gaat over een arme man en een rijke man.
Schriftlezing: 2 Samuel 12 : 1:
“En de Heere zond Nathan tot David; deze kwam bij hem en zei tot hem: ‘er waren in een stad twee mannen; de één was rijk en de ander arm. De rijke had zeer veel schapen en runderen. De arme had niets behalve een klein ooilam wat hij had gekocht en opgekweekt. Het groeide bij hem op, samen met zijn kinderen, het at van zijn bord en dronk uit zijn beker en sliep in zijn schoot. Het was hem als een dochter. Eens kreeg de rijke man bezoek. En hij kon er niet toe komen en van zijn schapen of runderen te nemen om het te bereiden voor de reiziger die bij hem was gekomen. Dus nam hij het ooilam van de arme man, en bereidde dat voor de man die bij hem gekomen was!’
Toen ontbrandde de toorn van David zeer tegen die man, en hij zei tegen Nathan: “Zo waar de Heere leeft, de man die dit gedaan heeft is en kind des doods. En het ooilam moet hij viervoudig vergoeden omdat hij dit gedaan heeft, en geen medelijden had!”
En daarop sprak Nathan de woorden tot David: “Gij zijt die man!”
‘David, jij bent die rijke man met vele vrouwen; maar jij nam die ene vrouw van die ene man!’ En het lijkt op dat moment alsof de schellen van zijn ogen vallen, en hij wordt door de Heere ontdekt aan wat hij heeft aangericht. Hij wordt ontdek aan de ernst van zijn zonde.
Schriftlezing: 2 Samuel 12 : 13:
“Toen sprak David tot Nathan: “Ik heb tegen de Heere gezondigd!”
Eindelijk! Na een jaar van geestelijke duisternis, zegt hij wat de Heere God zegt: “Heere, ik heb gezondigd!” En Nathan zei tot David: “De Heere heeft uw zonde vergeven. Gij zult niet sterven!”
Weet u, op hetzelfde moment dat je oprecht zegt: ‘Heere, ik heb gezondigd’, ontvang je vergeving. Op datzelfde moment! Op datzelfde momnet licht het Aangezicht van de Heere opnieuw over je leven. Dat is Gods leefregel. En het is aan ons om deze leefregel toe te passen. Als wij ons geduld verliezen in het huwelijk, of in het gezin, of in het verkeer, door onreine verlangens, verkeerde gedachten; wanneer zonden en verlangens ons verontreinigen, pas dan Gods leefregel toe. Belijdt het, en blijf er niet mee rondlopen; stel het niet uit, bagatelliseer het niet, maar zeg: “Heere, ik heb gezondigd; ik heb Uw vergeving nodig!” Weet u, dat is allesbehalve gemakkelijk. Laat de duivel je nooit wijsmaken dat je niet weer met je zonden bij de Heere kan komen. Dat doet de duivel: “Kom je al weer met diezelfde zonde bij de Heere God? Wat moet de Heere wel niet van je denken? Weer? En weer?” Weet u, dat is de duivel; dat zijn de bijpraters in je eigen hart. Luister er niet naar! Voor de Heere God als je je in zonden begeeft is het altijd de eerste keer; altijd de eerste keer. Ook al ben je honderd keer bij Hem geweest met die ene zonde, ook voor de honderdste keer is er vergeving. Maar uiteindelijk zal de Heere je ertoe leiden om met die zonde te breken. Ik lees tot besluit Psalm 103:
Schriftlezing: Psalm 103:
“Barmhartig en genadig is de Heere, lankmoedig en rijk aan goedertierenheid. Niet altoos blijft Hij twisten, niet eeuwig zal Hij toornen. Hij doet ons niet naar onze zonden. Hij vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. Maar zo hoog de hemel is boven de aarde, zo machtig is Zijn goedertierenheid over die Hem vrezen. Zo ver het oosten is van het Westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons. Gelijk zich een vader ontfermt over zijn kinderen, ontfermt Zich de Heere over die Hem vrezen. Want Hij weet wat maaksel wij zijn!” (Wat een troost is daarin gelegen: “Hij weet wat maaksel wij zijn!”) “De Heere weet dat wij stof zijn. De sterveling, zijn dagen zijn als het gras; als een bloem in het veld zo bloeit hij. Wanneer de wind daarover is gegaan zo is hij niet meer, en haar plaats kent haar niet meer. Maar de goedertierenheid van de Heere is van eeuwigheid tot eeuwigheid over wie Hem vrezen; Zijn gerechtigheid over kinds kinderen, over hen die Zijn verbond onderhouden, en aan Zijn bevelen denken om die te doen!"”
Geloofd is God de Vader, geloofd is God de Zoon, geloofd is God de Heilige Geest, de Drie-enige op Zijn Troon! Amen
Plaats: Bommelerwaard
Thema: Bent u gered?
Datum: 28 augustus 2012
Tekst: Romeinen 10 : 1 - 13
Beluisteren Lezing >>
Download Lezing in PDF formaat >>
Wilt u reageren op de lezing dan kunt u mailen naar: [email protected]
We gaan met elkaar lezen uit Psalm 32. Samen met Psalm 38 en met Psalm 51 is een Psalm die David geschreven heeft naar aanleiding van de zonde met Bathséba; zijn strijd, zijn lijden. We lezen met elkaar Psalm 32:
Schriftlezing: Psalm 32
1 Een onderwijzing van David. Welzalig is hij van wie de overtreding vergeven, van wie de zonde bedekt is.
2 Welzalig de mens wie de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is.
3 Toen ik zweeg, teerden mijn beenderen weg, onder mijn jammerklachten, de hele dag.
4 Want dag en nacht drukte Uw hand zwaar op mij, mijn levensvocht veranderde in een zomerse droogte.
Sela
5 Mijn zonde maakte ik U bekend, mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zei: Ik zal mijn overtredingen belijden voor de HEERE.
En Ú vergaf mijn ongerechtigheid, mijn zonde.
Sela
6 Daarom zal iedere heilige tot U bidden ten tijde dat U Zich laat vinden. Voorzeker, een overstroming van machtige wateren
zal hem niet bereiken.
7 U bent mijn schuilplaats, U beschermt mij voor benauwdheid, U omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding.
Sela
8 Ik onderwijs u en leer u de weg die u moet gaan; ik geef raad, mijn oog is op u.
9 Wees niet als een paard, als een muildier, dat geen verstand heeft. Zijn bek houdt men in toom met bit en toom;
dan kan hij u niet te na komen.
10 De goddeloze heeft veel smarten, maar wie op de HEERE vertrouwt, hem zal de goedertierenheid omringen.
11 Verblijd u in de HEERE en verheug u, rechtvaardigen, zing vrolijk, alle oprechten van hart!
We hebben ons de een na laatste keer bezig gehouden met de vraag: wat gebeurt er nu op het moment dat een kind van God tot de zonde komt? En vanuit de Schrift hebben wij toen geleerd dat onze positie als kinderen van God onaantastbaar, onveranderlijk is. Maar dat de zonden onze relatie met de Heere kunnen verstoren. Denk er aan. Ik wil dat vanavond heel in het bijzonder noemen, ook naast de inleiding. We moeten er aan denken dat wij onze positie in Christus onderscheiden van onze relatie met de Heere Jezus Christus. U hebt een positie in Christus voor God; maar wij hebben ook een relatie met de Heere. Beide zijn belangrijk om te onderscheiden. Nogmaals: iemand die onder het overtuigende werk van de Heilige Geest ontdekt is aan zijn zonden en verloren staat, en daarmee aan de onmogelijkheid zichzelf te rechtvaardigen voor een driemaal heilig God; en die vervolgens door het geloof zijn vertrouwen stelt op de Heere Jezus Christus alleen, tot de vergeving van zonden en het eeuwige leven..,…: iemand ontvangt op dat moment vergeving van alle zonden; inderdaad: van alle zonden, uit verleden, uit heden en uit de toekomst. Omdat hij of zij door de Heilige Geest in Christus is gedoopt, wordt het heilige en volmaakte en rechtvaardige leven van Christus ons toegerekend. Waardoor Paulus kan zeggen dat er geen veroordeling is voor hen die in Christus Jezus zijn. Wij leven uit algehele vrijspraak; algehele vergeving. Maar let goed op: ik zeg dat over onze positie in Christus! Er is niets meer dat mijn positie in Christus kan ondermijnen, aan het wankelen kan brengen…..; het is een genadewerk van God, het soevereine genadewerk van God in mijn leven; Hij heeft mij tot Zijn Zoon, tot Zijn dochter gemaakt. En dat werk, we zeggen dat in de kerk: “Hij laat niet varen de werken Zijner handen!” En Hij zorgt er voor, op basis van dat genadewerk in ons leven, dat we behouden aankomen in het Hemels Vaderland. Maar goed: let u op, wij spreken hier over onze positie. Belangrijk om dat te onderscheiden: onze positie als kinderen van God is onaantastbaar en onveranderlijk. Dat wat de positie betreft.
De zonde die wij in het dagelijks leven doen, hebben daarentegen wel degelijk invloed op onze relatie met de Heere; niet op onze positie, niet op het feit dat je een kind van God bent. Maar onze dagelijkse zonden hebben wel degelijk invloed in de relatie die wij hebben met de Heere. Er komt namelijk een wolk van schuld tussen ons en de Heere, wardoor wij in geestelijke duisternis terecht komen, in plaats van leven in het Licht van Gods aanschijn. De relatie met de Heere heeft wel degelijk ernstig te lijden onder dagelijkse zonden. Met dat gevolg en we zien dat gebeuren, en we herkennen dat ook in ons eigen leven: met dat gevolg dat het gebed en het Bijbellezen langzaam wordt bemoeilijkt; langzaam maar zeker verdwijnt de vrede van de Heere uit ons hart, en komt er onrust en onvrede. Je raakt je blijdschap over de verlossing kwijt; het wordt allemaal wat afstandelijker. En je wordt lusteloos en krachteloos in het werk van de Heere. Het kan zelfs lichamelijke gevolgen hebben. We noemen dat dan: psychosomatische lijden; werkelijk lichamelijk lijden: lees Psalm 31, lees Psalm 38, lees Psalm 51; en dan zie je dat daarin een heel aantal psychosomatische lichamelijke aandoeningen worden beschreven, als gevolg van het feit dat David en heel jaar lang zijn zonden niet heeft willen belijden. We hebben onze laatste studie beëindigd met de bemoedigende woorden dat er een uitweg is van onder deze wolk van schuld. De relatie met de Heere kan hersteld worden. Onze positie hoeft niet hersteld te worden; onze positie is onwankelbaar, onaantastbaar. Dat is iets waar niemand bij komt: je bent in Christus. Dus niet je positie hoeft hersteld te worden, maar er is wel iets anders wat hersteld moet worden: je relatie met de Heere moet hersteld worden. Want die is in het slop terecht gekomen. Misschien dat door die onbeleden zonden het venster op de Heere is dicht gevallen, en je het zicht op Hem ben je kwijt geraakt; het is nog lauw in je geestelijk leven. Dus de relatie met de Heere kan hersteld worden, we mogen opnieuw in het licht van Gods aanschijn gaan leven. De wolk die het zicht op de Heere belemmert, en die wolk kan door de wind van de Geest gedreven worden. En wat is nu Gods methode, de weg die Hij ons hier in wijst, is de schuld of de zondebelijdenis. En David zegt daar over in Psalm 32, we hebben het zojuist gelezen: “Mijn zonden maakte ik U bekend! Mijn ongerechtigheid bedekte ik niet! Ik zei: ‘ik zal mijn overtredingen belijden voor de Heere. En…’” jubelt hij: “…..u vergaaft de schuld van mijn zonden!” Na een jaar zich halsstarrig te hebben verzet tegen het overtuigend werk van de Heilige Geest….; een jaar lang niet hebben willen buigen voor Gods tuchtiging, komt hij langzaam maar zeker onder de corrigerende hand van de Heere: tot schuldbelijdenis. U weet dat hij daartoe kwam, omdat het kindje wat uit overspel geboren is, kwam te overlijden. Dat was Gods methode, de tuchtiging van de Heere om hem te ontdekken an zijn zonde. Ik kom daar straks nog op terug. En omdat het niet denkbeeldig is dat wij snel over zo’n tekst hen lezen, plaatst David daar, geïnspireerd door de Heilige Geest van God, aan het einde van deze erkenning, nog een woordje; en hij zet daar het Hebreeuwse woordje: Sela. En dat betekent zoveel als: ‘laat dat op je inwerken! Lees daar nou niet te snel overheen, maar pauzeer even; neem even de tijd: heb je begrepen wat ik hier heb gezegd?’ Het is een woordje dat oproept om na te denken, om te mediteren, om geestelijk te overwegen wat hier staat, en wat dat voor implicaties heeft, wat dat betekent in jouw en mijn geestelijk leven. In Psalm 38 zegt David, Psalm 38:19: “Want ik belijd mijn ongerechtigheid; ik ben bekommerd…,” zegt hij: “….bekommerd vanwege mijn zonden!” Bekommerd, dat betekent zoveel als beangst! Hij zat in de rats. Er was een zekere benauwdheid in zijn geestelijk leven; er was een bepaalde geestelijke benauwdheid: “Ik ben bekommerd vanwege mijn zonden!” Herken je daar iets van? Ik weet dat ik uit genade door het geloof, door Gods soevereine genadevolle ingrijpen in mijn leven, Zijn kind ben geworden; alles van Hem, niets van mij! Ik geloof dat ik op een dag behouden aankom, omdat de Heere God mij wedergeboren heeft doen worden, en mij al mijn zonden vergeven heeft. En toch, toch ervaar ik in mijn dagelijks leven die benauwdheid, die moeite, dat het weer gebeurt; dat je er weer aan toegeeft; dat het weer over je lippen is gekomen; dat je je niet beheersen kon. In Psalm 51:3 t/m 6, zegt David: “Wees mij genadig o God, naar Uw goedertierenheid. Delg mijn overtredingen uit, naar Uw grote barmhartigheid. Was mij geheel van mijn ongerechtigheid. Reinig mij van mijn zonden; ik ken mijn overtredingen. Mijn zonden staan bestendig voor mij. Tegen U, U alleen heb ik gezondigd, gedaan wat kwaad is in Uw ogen, opdat Gij rechtvaardig blijkt in Uw uitspraken en zuiver in Uw gerichten!” Psalm 32, Psalm 38, Psalm 51, die uitermate belangrijke Psalmen in het leven van een kind van God. En David, na een jaar lang niet hebben willen toegeven dat hij gezondigd had…..; in feite allerlei lichamelijke psychosomatische ziekten vertoont, neergebogen is in zijn geestelijk leven, down en ontmoedigd; en hij wijst ons de weg naar de schuldbelijdenis. En dan jubelt hij: “Welzalig, gelukkig!” De bevrijding die uit deze Psalmen spreekt, nadat hij zijn zonden heeft beleden, spreekt boekdelen! Dus nogmaals, in deze Psalmen beschrijft David de gevolgen van onbeleden zonden, maar ook de bevrijdende vreugde en zegen van de schuldbelijdenis. En het gaat er om dat wij tot erkenning komen van zonde en van schuld, zodat de Heere ons kan vergeven. Dus ik ben niet het helemaal eens met degene die jou aantekeningen heeft beoordeeld; ik ben het daar niet mee eens. De Heere ziet ons in Christus positioneel; maar daarna is er ook een werk van de Heilige Geest Die op onze heiliging uit is. En de Heilige Geest wijst dingen aan in ons leven, dingen die niet in orde zijn; die wij op onze beurt moeten belijden; daar mogen we vergeving over ontvangen, de bevrijdende vreugde van de vergeving. En wij mogen zo groeien in nederigheid. Laten we wel zijn, broeders en zusters, het hele Woord van God is daartoe gegeven. U kent waarschijnlijk andere teksten uit 2 Timotheüs 3:16 en 17. Paulus schrijft daar: “Elk Schriftwoord is van God ingegeven; het is nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid. Opdat de mens Gods….;” die dus verbeterd en opgevoed en gecorrigeerd moet worden….: “….opdat de mens Gods volmaakt zal zijn tot alle goed werk volkomen toegerust!” Dus het onderwijs van Gods Woord dient er voor, om ons leven te heiligen. Kijk, positioneel ben je heilig; positioneel ben je gerechtvaardigd; positioneel ben je volmaakt. Waarom? Omdat je in Christus bent,. En de Heere God je in Christus ziet. En omdat die volmaaktheid en die heiligheid en rechtvaardigheid je wordt toegerekend; dat is je positie. Maar de praktijk van ons leven komt dikwijls niet overeen met onze positie. En daar komt het Woord van God en de Heilige Geest, en Hij gaat die heiligheid en die groei tot volwassenheid, tot Christus’ gelijkvormigheid, in ons leven uitwerken. En dat doet Hij onder andere door te wijzen op dingen in ons leven, door de Heilig Geest. Door de Heilige Geest worden wij bepaald bij dingen in ons leven die niet in orde zijn. Goed, ik kom daar zo nog op terug. De Bijbel zegt in Spreuken 28:13: “Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn. Wie ze belijdt en nalaat die vindt ontferming!” M.a.w.: wij moeten onze zonden niet vergoelijken, en geen verontschuldigingen daarvoor zoeken, en niet daar overheen leven; geen verzachtende omstandigheden voor aandragen. Maar daarentegen zegt Salomo: volle verantwoordelijkheid nemen: ‘wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn, maar wie ze belijdt en nalaat…!’ Nu, de mijns inziens duidelijkste en krachtigste tekst over belijden en de vergeving van zonden, vinden we in 1 Johannes 1. Misschien dat u dat gedeelte met mij kunt opzoeken, 1 Johannes 1 : 6. Daar is de apostel van de liefde aan het woord. En dan zegt hij het volgende:
Schriftlezing: 1 Johannes 1 : 6 t/m 9:
“Indien wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem (de Heere) hebben, en in de duisternis wandelen, dan liegen wij en doen de waarheid niet. Maar indien wij in het Licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben we gemeenschap met elkander. En het bloed van Jezus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonden. Indien wij zeggen dat wij geen zonden hebben, misleiden wij onszelf, en de waarheid is in ons niet. Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven, en ons te reinigen van alle ongerechtigheid!”
Het gaat in dit Bijbelgedeelte in Johannes om de gemeenschap met de Heere en met de gemeenschap der heiligen; de ontmoeting met de heiligen, de relatie met de broeders en zusters, en de relatie met de Heere zegt: “Als wij in het Licht wandelen,” m.a.w.: in gemeenschap met de Heere leven, zolang wij leven naar Zijn Woord, dat al onze onbewuste, en al onze onbekende zonden door de Heere vergeven worden. Is het u opgevallen dat dat er staat? Leest u nog maar even mee. Dus, je leeft in gemeenschap met de Heere, je leeft in het Licht; je leeft in het Licht van Zijn Woord, je leeft in het Licht van Zijn Aanschijn….; dat is die Hogepriesterlijke zegen, elke zondag wordt die uitgesproken: “De Heere zegene u en Hij behoede u, de Heere doe Zijn aangezicht over u lichten!” Je leeft in het Licht van Gods Aanschijn, je leeft in het Licht van Zijn Woord; je wandelt in het licht. Daar gaat het om. En een ieder die in het Licht wandelt, doet nog steeds zonde. Vaak onbekende zonden; zonden waar we ons niet van bewust zijn. En daarvoor heeft de Heere een bijzondere voorziening, namelijk een constante stroom van het Bloed van de Heere Jezus. En leest u nou vers 7: “Indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar!” En wat gebeurt er dan? En het bloed van Jezus Zijn Zoon reinigt van alle zonden! Dus je leeft in het licht, je hebt gemeenschap met God, je hebt gemeenschap met elkaar, je bent een geestelijke christen…; er zijn onbekende zonden in je leven, onbewuste zonden in je leven. En wat zegt de Heere dan: “Het Bloed van Jezus, Zijn Zoon, reinigt van alle zonden!” Het staat er in de tegenwoordige tijd; dat is heel belangrijk, de tegenwoordige tijd. Dus, heeft vergeven, zal vergeven en: vergeeft; tegenwoordige tijd. “Het bloed van Jezus reinigt van alle zonden!” Dat is in de tegenwoordige tijd; dat is nu, tegenwoordige tijd. Want als je geborgen bent in Christus dan is het nu, tegenwoordige tijd. En wat doet de Heere met uw zonden? U wandelt in het licht, u leeft in de waarheid van Gods Woord; u heeft een levende relatie met Christus, uit genade door het geloof. Ja, het was net ook al tegenwoordige tijd, het is nu weer tegenwoordige tijd en straks ook tegenwoordige tijd. Het is iedere keer tegenwoordige tijd. Dus dat betekent dat er in de tegenwoordige tijd, en dat betekent dus dat er continue, onafgebroken, er vergeving is over datgene waar we ons niet van bewust zijn, en waar we geen kennis van hebben. Er is een constante vergeving van alle zonden! Voor wie? Voor diegenen die wandelen in het licht, voor degenen die leven in het licht van Gods Aanschijn en in het licht van Gods Woord. Er is een voortdurende, aanhoudende, onafgebroken doorgaande reiniging van alle zonden. Dat is geweldig. Was dat niet zo, broeders en zusters, dames en heren: was dat niet zo dat dan zouden wij nooit geen gemeenschap kunnen hebben met de Heere. Maar het bloed van de Heere Jezus, tot op de dag van vandaag, stroomt reinigend. Vandaag, tegenwoordige tijd, nu, vanavond….; dat is ook weer tegenwoordige tijd voor u: reiniging. Kortom, onbewuste zonden kunnen onze relatie met de Heere niet verstoren! Wat een geweldige geestelijke voorziening. Ziet u dat dat er staat? Broeders en zusters, hoor mij niet alleen aan; ik wil graag dat u het leest dat het daar staat! Als u het alleen maar als preek beluistert, zonder dat u daar door het Woord aan ontdekt wordt, dan heb je kans dat je het straks weer kwijt bent. Ik wil graag dat u leest wat daar staat en gelooft wat daar staat, zodat u ook hebt wat daar staat! Hè? In dit geval! Maar wij hebben nog steeds een zondige natuur zegt Johannes. Hij zegt: “Indien wij zeggen dat wij geen zonden hebben dan misleiden we onszelf, de waarheid is in ons niet!” Maar vers 7: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om onze zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. Indien wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot en leugenaar, en Zijn Woord is ons niet!” Broeders en zusters, wij hebben tot in onze ademtocht een zondige natuur; tot aan onze laatste ademtocht zijn we behept met de zonde. Romeinen 7 wordt geschreven door een man Gods, Paulus. En hij schrijft het volgende, ik wil het u voorlezen; Romeinen 7. Het gaat niet over Paulus voor zijn bekering. Romeinen 7 gaat over Paulus na zijn bekering. Romeinen 7 gaat over Paulus die door de Heilige Geest is wedergeboren. En dan zegt hij dit in Romeinen 7:
Schriftlezing: Romeinen 7 : 23:
“Maar in mijn leden zie ik een andere wet, die tegen de wet van mijn verstand strijd voert, en mij tot gevangenen maakt van de wet van de zonde, die in mijn leden is!” (En dan zegt hij over zichzelf): “Ik ellendig mens!” (Dit is Paulus; Paulus die heilszekerheid heeft; Paulus die leeuw van het evangelie; Paulus die de wereld van zijn tijd in opschudding heeft gebracht met de prediking van het evangelie, Christus en Die gekruisigd, en opgestaan uit de doden. En dan zegt hij): “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood?” En dan zegt hij: “Gode zij dank door Jezus Christus!”
En dan gaat hij in Romeinen 8 schrijven over hoe er levensheiliging mogelijk is. Romeinen 8. Het gaat me er nu om, om aan te tonen dat Paulus als wedergeboren gelovige man van God, over zichzelf spreekt als: "Ik ellendig mens!" Hij ziet in zichzelf de wet van de zonde en van de dood werkzaam. Maar hij mag ook weten, en daar heeft hij het dan over in Romeinen 8, dat de wetmatigheid van de zonde en van de dood, overwonnen kan worden door de wet van de Geest en van het leven. En dat betekent levensheiliging. Dat betekent dat je stap voor stap een zonde mag overwinnen in je leven, en mag groeien in de gezindheid van Christus. Maar goed, tot onze laatste ademtocht zijn we geneigd tot het kwaad. Daarom dat Johannes hier ook zegt: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid!” Wanneer wij gezondigd hebben, wijst de Heere ons de weg van de schuldbelijdenis; dat is de enige mogelijkheid om onder die wolk vandaan te komen die het zicht op de Heere belemmert en onze relatie met de Heere verduisterd: de bevrijding van het terneer drukken van de zondeschuld; dus de belijdenis van zonden. En wat is dat nu precies? Nou, om te beginnen wil ik zeggen dat het niet zoiets is als zeggen: ‘sorry, het spijt me!’ Iemand die ‘sorry’ zegt, of: ‘het spijt me’, blijft feitelijk aan de buitenkant steken. Veelal spijt het mensen dan dat het naar buiten gekomen is; dat het bekend geworden is. Het spijt hen dikwijls vanwege de consequenties. Weet u, koning Saul is iemand die zei: “Het spijt me David!” om het vervolgens weer te doen. “Sorry, David!”, en vervolgens maakt hij weer jacht op zijn schoonzoon. Dat is typisch het berouw van Saul. Als het niet naar buiten gekomen was, als het geen nare consequenties had gehad, dan was hij er waarschijnlijk gewoon mee doorgegaan. ‘Sorry’, of ‘het spijt me’ wordt gezegd over datgene wat naar buiten gekomen is, terwijl er misschien nog karrenvrachten onbeleden zonden onder de oppervlakte liggen. Dat komen we ook in het pastoraat tegen. Dan heb je soms een man die tegenover je zit, en hij is betrapt op een zonde; en hij erkent het: “Sorry, dat had niet mogen gebeuren!” Hij erkent die ene zonde, terwijl er feitelijk nog een karrenvracht van allerlei verschillende zonden er nog onder liggen. Maar daar zwijgt hij over, want die zijn niet naar buiten gekomen. Dat is de zondenbelijdenis van Saul. Je belijdt een stukje, want dat is naar buiten gekomen: “Sorry, het had niet mogen gebeuren!” Maar het is in feite geen belijdenis van zonden, zoals dat door de Heere is bedoeld. Onderzoek je eigen leven daar eens op. Herkennen we dat in ons eigen leven? We zijn er allemaal toe geneigd. We worden betrapt op en zonde, en het komt naar buiten, en na verloop van tijd willen we dat toegeven, en zeggen: “Inderdaad, dat was niet goed!” Terwijl er feitelijk veel meer daarvoor niet goed is gegaan. Maar daar zwijgen we over; dat belijden we niet. ‘Het spijt me’, ‘sorry’, het hoort allemaal in die categorie. Je zonden belijden betekent dat je de zonde, zonde noemt, en bij naam noemt, en er vervolgens verantwoordelijkheid voor draagt. Johannes gebruikt hier het Griekse woord: homologeo, dat betekent: ‘hetzelfde zeggen!’ M.a.w.: dat wij hetzelfde over de zonde gaan zeggen als wat de Heere God daarover zegt. Dat we het met de Heere eens zijn over het gruwelijke karakter van de zonde. Wat de Heere zegt over de zonde, daar moeten we het mee eens zijn, dat moeten we erkennen, dat moeten we belijden. We moeten het ook zeggen: “Het is zonde!” We moeten gewoon zonde, zonde noemen. En het is hel belangrijk om het dan ook vervolgens bij name te noemen. Het was niet een leugentje om bestwil; het was gewoon een leugen. Dat ‘bestwil’ moet het allemaal weer verzoeten, zeg maar; dat moet je allemaal een beetje maskeren. En zo zijn wij zo gehaaid in het camoufleren in het lelijke karakter van de zonde. En de Heere zegt: “Doe dat nou niet!” Want dat doet de Heere ook niet! Zeg dat het zonde is; noem het bij name. Er zijn er velen die, op het moment dat je zegt, dat betekent dus dat je een leugenaar bent; het betekent dus dat je een hoerenloper bent; dat betekent dus dat je pornoverslaafd bent…. En dat zijn zulke confronterende opmerkingen, terwijl uiteindelijk iemand zo ver moet komen dat hij de zonde: zonde noemt in zijn leven; dat we zeggen wat het is. En daarmee dus geconfronteerd worden met de ernst en het gruwelijke karakter daarvan! Nu lijkt het op het eerste gezicht niet zo’n probleem, nogmaals. Maar in de praktijk van het pastorale gesprek blijkt steeds opnieuw dat er een enorme drempel is voor mensen om zonde, zonde te noemen; om te zeggen: “Ja, ik heb gezondigd!” ‘Ik heb gezondigd’ krijgen veel mensen moeilijk over hun lippen. En het is zo belangrijk om dat wel te doen. De eerste natuurlijke impulsreactie is dat mensen zichzelf verontschuldigen. Dan hoor je opmerkingen als: ‘ja, maar ik had slecht geslapen; ik kan het ook niet helpen’; of: ‘ik voelde me niet goed, er was net iets naars gebeurd, en toen, toen gebeurd eer dit, of toen deed ik dat!’; ‘ik kon het even niet aan; ik heb op dit moment zoveel problemen!’ Of de Bijbelse, klassieke verontschuldiging is die van Adam die Eva de schuld geeft: “Ja, Heere God, die vrouw die U aan mijn zijde heeft geplaatst!” En Eva op haar beurt: “Ja, maar de slang!” Zo nemen geen van allen eigenlijk verantwoordelijkheid voor hetgeen zij gedaan hebben; ze schuiven het allemaal af. ‘Het komt door mijn opvoeding; ik heb zo’n ellendige jeugd gehad!’ Er zijn legio uitvluchten: “Ja, weet u dan niet hoe moeilijk ik het heb?” Broeders en zusters, er is nooit geen goede reden om te zondigen, of om de zonde geen zonde te noemen, of om de zonde te bagatelliseren. Doe datgene wat de Heere zegt en noem de zonde concreet bij name; geef niemand anders de schuld en neem verantwoordelijkheid voor je daden en woorden, en erken Gods mening daarover. Dat is de letterlijke betekenis van het woord: belijden, homo (zelfde) nogeio (spreken), hetzelfde speken, hetzelfde zeggen over datgene wat mis is gegaan als wat de Heere God daarover zegt. U begrijpt ook dat het hier niet om kadavergehoorzaamheid gaat, waarbij het uiterlijk er om gaat dat we het uiterlijk nazeggen. Dat gebeurt nogal eens in evangelische kringen, en ik ben er werkelijk allergisch voor geworden. Dan is er weliswaar de erkenning dat het fout is gegaan; en dan worden ook de goede woorden, de goede formules gebruikt: “Ja, dat was zonde; dat is niet goed. Wil je het me vergeven?” “Ja, ik vergeef het je!” Vergeven, hoor; en we hebben het er niet meer over; vergeven hoor. En dan wordt er zeer oppervlakkig eigenlijk omgegaan met wat de Heere hier zegt. En dan is het slechts een cosmetisch gebeuren, om maar zo snel mogelijk, zeg maar: er vanaf te zijn! ‘Het was fout! Wil je vergeven?’ Die ander voelt zich absoluut verplicht als en ander dat zegt, dus: ‘oké, ik vergeef je!’ En is het dat dan? Is dat dan vergeving? Natuurlijk niet. Datgene wat de Heere over de zonde zegt, komt voort wat Hij over de zonde voelt. Let u goed op: datgene wat de Heere over de zonde zegt, logeio, en wij moeten homologeio, hetzelfde zeggen als dat de Heere God zegt….; datgene wat de Heere God zegt over de zonde zegt, komt voort over wat Hij over de zonde voelt! Zijn woorden komen overeen met Zijn innerlijke beleving, met Zijn innerlijke norm van heiligheid. In Efeze 4:30 lezen we: “En bedroeft de Heilige Geest Gods niet, door Wien gij verzegeld zijt tot de dag der verlossing!” Let u goed op, dat is even belangrijk. Dat zegt hij tegen kinderen van God. Hij zegt het over de mens Gods. Hij zegt: “Jullie zijn verzegeld tegen de dag der verlossing!” ‘Je komt behouden aan op die dag; je bent door de Heilige Geest verzegeld; je naam staat geschreven in het boek des leven!’ En dan zegt hij: “Bedroeft de Heilige Geest Gods niet door Wien gij verzegeld zijt tegen de dag der verlossing!” Dus degenen die verlost zijn en aankomen op die grote dag, de Jongste Dag wanneer Jezus komt: wij kunnen de Heilige Geest bedroeven; en elkaar bedroeven. Dat is wat hier staat. En je kan zelf bedroefd worden mocht God je dat geven. Bedroeven, dat duidt ook op kwetsen; diep krenken. Weet u, als wij over onze zonden moeten gaan zeggen wat de Heere God daarover zegt, dan moeten wij ook, let goed op: over de zonde gaan voelen wat de Heere God daarover voelt. En als Hij daarover bedroefd over is, dan betekent dat, dat Zijn gekwetsheid en bedroefd zijn daarover ook in ons leven terugkomt. Jakobus zegt het zo. Jakobus, u weet: dat is de halfbroer van de Heere Jezus. Jakobus, een zoon van Maria en Jozef. De Heere Jezus, naar de mens alleen, een kind van Maria. Hij is een halfbroer; de broeder des Heeren. En de broeder des Heeren zegt: “Nader tot God, en Hij zal tot u naderen!” Wat heeft dat tot gevolg? “Reinig uw handen, zondaars!” Ja, hoe dichter je bij de Heere God komt, hoe meer je aan je onreinheid wordt ontdekt. Ik heb de ervaring: hoe langer ik op de Weg ben, hoe langer ik Christus ik navolg, hoe meer ik ontdekt wordt aan de zonde en wat fout is in mijn leven. Ik ellendig mens! En ook steeds de grote vreugde, de grote, onverklaarbare, ongedachte vreugde over de vergeving van zonden; iedere keer opnieuw: “Nader tot God, en Hij zal tot u naderen. Reinig uw handen, zondaars en zuiver uw harten, gij die innerlijk verdeeld zijt!” Nou, dat zijn we precies: innerlijk verdeeld. En dan zegt hij: “Besef je ellende. Treur en ween. Je gelach moet veranderd worden in treurigheid; je vreugde in neerslachtigheid. Verneder u voor de Heere, Hij zal u verhogen!” Weet u waarom Jakobus dit zo sterk zegt? Dat komt omdat hij als halfbroer van de Heere Jezus gezien heeft, hoe de zonde het leven van de Heere Jezus bedroefde! Ik denk, de Heere Jezus heeft pas op dertigjarige leeftijd Zijn openbare bediening opgenomen. En dat betekent dat Hij jarenlang in de timmermanswerkplaats van Jozef en in het gezin heeft meegedaan. En dat betekent broeders en zusters, dat Zijn broers en Zijn moeder hebben gezien hoe Hij reageerde op zonde. En dat is precies wat Jakobus hier zegt. Het bedroefde de Heere. Ons hart is bedroefd over onze zonden. En daarom dat wij aan de Heere moeten vragen om ons ook bedroefd te maken over onze zonden. Want velen herkennen dat niet. Ja, wij moeten de Heere vragen om een verbroken hart ene en verbrijzelde geest. “De offeranden Gods zijn een verbroken hart; en verbroken en en verbrijzeld hart veracht Hij niet!” (Psalm 51) En dat is nou wat tijdens opwekking en geestelijk reveil ziet gebeuren. Dan zie je dat kinderen van God door de aanwezigheid en de krachtige werking van de Heilige Geest, de aanwezigheid van de Heere, zo ontdekt worden aan de zonden in hun leven; kinderen van God, kinderen van het licht worden zo ontdekt dat er een totale verbrokenheid is; en een hartverscheurend huilen over datgene wat misgaat in je leven. Dat hebben wij zo nodig! Dat hebben wij zo nodig. Weet u, ik verbaas me er soms over…..; ik verbaas me en ik lijd er over van wat ik in mijn eigen leven zie, maar wat ik ook in de gemeente zie, als er op zondag de genadeverkondiging is; de zonde wordt beleden, ja, en dan mag je de genade verkondigen, hè! “God is getrouw en rechtvaardig om onze zonden te vergeven, en ons te reinigen van alle ongerechtigheid! Genade zij u en vrede van God onze Vader n van de Heere Jezus Christus!" En als je dan de zonde hebt beleden, nadat je op de Sinaï overtuigd bent van je zonden, en dan op Golgotha die vrijspraak, die reiniging, dat de gemeente het aanhoort, en dat er niets gebeurt! Het is een bijna dode traditie. Maar het moet gebeuren. Let u goed op: we moeten dit niet afschaffen. Maar je zou God als dienaar van het evangelie toch bidden en smeken dat op dat moment er een complete verbrokenheid is, en dat mensen, werkelijk ontdekt aan hun zonden, vervolgens gegrepen door de vreugde van de vergeving. Dat het mag plaats vinden tijdens de samenkomsten van de gelovigen. Het is onder evangelicalen zo vanzelfsprekend, hè. Een verbroken hart. Dat heeft dus niet zozeer te maken met tranen en met ‘ach’ en ‘wee’. Ook gaat het er niet om dat wij lange tijd over onze zonden huilen. Dat kan allemaal aan de buitenkant zo echt overkomen, terwijl het hart onbewogen blijft. Dat heeft eigenlijk niets met Psalm 51:19 te maken; David heeft het hier over een verbroken hart. Dat betekent geen krokodillentranen in eerste instantie, maar een verbroken hart, een verbrijzeld hart. En van daaruit kunnen er ook tranen komen. Maar het begint met dat verbroken hart. Als ik een geliefde gekwetst heb dan doet mij dat zeer. De Heere ervaart pijn als Zijn kinderen zondigen. Als wij de Heere echt lief hebben dan zullen wij ook bedroefd zijn over de zonden; een droefheid naar God. En dat zal tot uiting komen in de belijdenis van zonde.
Ik ga afsluiten. Met dat gevoel, broeders en zusters, dat wij ons van de zonde afkeren, omdat wij de zonde gaan haten. Salomo zegt: “Wie zijn overtreding bedekt zal niet voorspoedig zijn, maar wie ze belijdt en nalaat vindt ontferming!” En ook dat nalaten, dat breken met de ongerechtigheid, hoort bij de belijdenis van zonde. Wanneer ik immers een verbroken hart heb, wanneer je eigenlijk kapot bent onder de zonde die je gedaan hebt, onder het overtuigende werk van de Heilige Geest, dan zeg je: “Dat wil ik niet meer doen! Dat wil ik niet meer doen. Ik wil breken met die ongerechtigheid!” Zonde belijden is, ik noem het weer: hetzelfde zeggen als de Heere God. Noem de zonde: zonde! Neem verantwoordelijkheid voor wat je gedaan hebt; denk en voel hetzelfde over de zonde als de Heere. Laat het je bedroefd maken; breek met de zonde; laat het na, en bidt de Heere om overwinning. “Indien wij onze zonden belijden!” Dat kan in een fractie van een seconde gebeuren, uit een verbroken en een verbrijzeld hart, of in een lang en uitvoerige schuldbelijdenis: “De Heere is getrouw en rechtvaardig om onze zonden te vergeven, en ons te reinigen van alle ongerechtigheid!” Alle ongerechtigheid. En dan komt het er op aan of wij de Heere geloven of niet. Er staat: alle zonden, alle ongerechtigheid, alle overtredingen! Alle! En dat mogen we geloven. En dan mogen we ook de zegen van de vergeving ontvangen. David zegt: “O, hoe gelukkig, welzalig de man wiens zonden vergeven zijn, en wiens overtredingen vergeven zijn, en wiens zonde bedekt is!” Ik wil afsluiten met Davids schuldbelijdenis, 2 Samuel 12. Misschien dat u het kunt opzoeken, 2 Samuel 12. De Heere heeft de profeet Nathan op David afgestuurd met een indringende boodschap. Nathan wist dat David niet wilde luisteren. Hij gebruikt een aangrijpende illustratie om het tot hem door te laten dringen. Het gaat over een arme man en een rijke man.
Schriftlezing: 2 Samuel 12 : 1:
“En de Heere zond Nathan tot David; deze kwam bij hem en zei tot hem: ‘er waren in een stad twee mannen; de één was rijk en de ander arm. De rijke had zeer veel schapen en runderen. De arme had niets behalve een klein ooilam wat hij had gekocht en opgekweekt. Het groeide bij hem op, samen met zijn kinderen, het at van zijn bord en dronk uit zijn beker en sliep in zijn schoot. Het was hem als een dochter. Eens kreeg de rijke man bezoek. En hij kon er niet toe komen en van zijn schapen of runderen te nemen om het te bereiden voor de reiziger die bij hem was gekomen. Dus nam hij het ooilam van de arme man, en bereidde dat voor de man die bij hem gekomen was!’
Toen ontbrandde de toorn van David zeer tegen die man, en hij zei tegen Nathan: “Zo waar de Heere leeft, de man die dit gedaan heeft is en kind des doods. En het ooilam moet hij viervoudig vergoeden omdat hij dit gedaan heeft, en geen medelijden had!”
En daarop sprak Nathan de woorden tot David: “Gij zijt die man!”
‘David, jij bent die rijke man met vele vrouwen; maar jij nam die ene vrouw van die ene man!’ En het lijkt op dat moment alsof de schellen van zijn ogen vallen, en hij wordt door de Heere ontdekt aan wat hij heeft aangericht. Hij wordt ontdek aan de ernst van zijn zonde.
Schriftlezing: 2 Samuel 12 : 13:
“Toen sprak David tot Nathan: “Ik heb tegen de Heere gezondigd!”
Eindelijk! Na een jaar van geestelijke duisternis, zegt hij wat de Heere God zegt: “Heere, ik heb gezondigd!” En Nathan zei tot David: “De Heere heeft uw zonde vergeven. Gij zult niet sterven!”
Weet u, op hetzelfde moment dat je oprecht zegt: ‘Heere, ik heb gezondigd’, ontvang je vergeving. Op datzelfde moment! Op datzelfde momnet licht het Aangezicht van de Heere opnieuw over je leven. Dat is Gods leefregel. En het is aan ons om deze leefregel toe te passen. Als wij ons geduld verliezen in het huwelijk, of in het gezin, of in het verkeer, door onreine verlangens, verkeerde gedachten; wanneer zonden en verlangens ons verontreinigen, pas dan Gods leefregel toe. Belijdt het, en blijf er niet mee rondlopen; stel het niet uit, bagatelliseer het niet, maar zeg: “Heere, ik heb gezondigd; ik heb Uw vergeving nodig!” Weet u, dat is allesbehalve gemakkelijk. Laat de duivel je nooit wijsmaken dat je niet weer met je zonden bij de Heere kan komen. Dat doet de duivel: “Kom je al weer met diezelfde zonde bij de Heere God? Wat moet de Heere wel niet van je denken? Weer? En weer?” Weet u, dat is de duivel; dat zijn de bijpraters in je eigen hart. Luister er niet naar! Voor de Heere God als je je in zonden begeeft is het altijd de eerste keer; altijd de eerste keer. Ook al ben je honderd keer bij Hem geweest met die ene zonde, ook voor de honderdste keer is er vergeving. Maar uiteindelijk zal de Heere je ertoe leiden om met die zonde te breken. Ik lees tot besluit Psalm 103:
Schriftlezing: Psalm 103:
“Barmhartig en genadig is de Heere, lankmoedig en rijk aan goedertierenheid. Niet altoos blijft Hij twisten, niet eeuwig zal Hij toornen. Hij doet ons niet naar onze zonden. Hij vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. Maar zo hoog de hemel is boven de aarde, zo machtig is Zijn goedertierenheid over die Hem vrezen. Zo ver het oosten is van het Westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons. Gelijk zich een vader ontfermt over zijn kinderen, ontfermt Zich de Heere over die Hem vrezen. Want Hij weet wat maaksel wij zijn!” (Wat een troost is daarin gelegen: “Hij weet wat maaksel wij zijn!”) “De Heere weet dat wij stof zijn. De sterveling, zijn dagen zijn als het gras; als een bloem in het veld zo bloeit hij. Wanneer de wind daarover is gegaan zo is hij niet meer, en haar plaats kent haar niet meer. Maar de goedertierenheid van de Heere is van eeuwigheid tot eeuwigheid over wie Hem vrezen; Zijn gerechtigheid over kinds kinderen, over hen die Zijn verbond onderhouden, en aan Zijn bevelen denken om die te doen!"”
Geloofd is God de Vader, geloofd is God de Zoon, geloofd is God de Heilige Geest, de Drie-enige op Zijn Troon! Amen